5.2 Staatsaankopen voor het Musée du Luxembourg
Dat de aandacht voor buitenlandse kunst op de salontentoonstellingen steeds grotere proporties aannam betekende niet automatisch dat de kunst belangrijk genoeg werd gevonden om aangekocht te worden door de Franse staat voor het museum voor moderne kunst. Het verzamelbeleid voor de staatscollectie liep zoals gebruikelijk achter op de actualiteit van de internationale tentoonstellingen en salons.
In theorie stond het Musée du Luxembourg vanaf de Derde Republiek in 1870 open voor internationale kunstwerken. Het museum was in 1818 opgericht om een plek te bieden aan werk van levende Franse kunstenaars. Als locatie voor deze Galerie Royale destinée aux artistes vivants was het Palais du Luxembourg gekozen [1].
Dit paleis was in de zeventiende eeuw in opdracht van Maria de’ Medici gebouwd. De oprichting van het museum door Lodewijk XVIII was een vervolg op de door hem in 1816 hervormde Academie des Beaux-Arts. Het museum was in principe op zondag voor publiek geopend en op alle andere dagen alleen voor kunstenaars toegankelijk. Het was in eerste instantie een stimuleringsinstituut voor de kunst, een verlengstuk van de kunstacademie. Kunstenaars kwamen hier om te studeren naar de beste eigentijdse voorbeelden en het was een eer om hier uiteindelijk met één of meerdere werken zelf tot de ‘goede voorbeelden’ te behoren.

1
Anoniem France 1884
Palais du Luxembourg te Parijs rond 1645, 1884
Whereabouts unknown
Het museum was in zekere zin een soort wachtkamer voor het Louvre. Het Musée du Luxembourg was als een museum voor de levende meesters bedoeld, terwijl in het Musée du Louvre uit principe alleen kunstwerken van reeds overleden kunstenaars werden getoond. Wanneer een kunstenaar overleed kon zijn werk in de regel nog maximaal tien jaar in het Luxembourg blijven waarna het, mocht het de ‘test der tijd’ hebben doorstaan en eventueel als ‘Louvre-waardig’ worden beschouwd, overgebracht kon worden naar zijn grotere broer. De overige werken van overleden kunstenaars uit de collectie van het Musée du Luxembourg gingen naar overheidsgebouwen of naar kleinere musea in de provincies.
Dit beleid en de doelstellingen veranderden in de loop van de eeuw, mede door de steeds aan veranderingen onderhevige politieke constructies en het daarmee samenhangende artistieke klimaat van de roerige Franse negentiende eeuw.1 Van minstens net zo groot belang was echter een persoonlijke visie en inzet van Léonce Bénédite [2].
Hij was aan het einde van de negentiende eeuw een belangrijk figuur in de Parijse kunstwereld. Hij schreef voor verschillende periodieken, werkte voor de staat, had een zeer internationale blik en veel bijzondere vriendschappen met kunstenaars in binnen- én buitenland. Sinds 1886 werkte hij bij het Musée du Luxembourg en in 1892 kwam hij aan het hoofd van het museum te staan met het plan om er een internationale collectie bijeen te brengen.2
Enkele critici gaven heftig commentaar op dit beleid. Men vond dat het nationale kunstbudget niet naar buitenlandse kunstenaars moest gaan. Meer vooruitstrevende critici prezen het aankopen en tentoonstellen van buitenlandse kunst. Ze waren van mening dat met een internationale collectie moderne kunst niet alleen het aanzien van het Musée du Luxembourg zou stijgen, maar ook dat van Frankrijk in het algemeen.3 Onder het conservatorschap van Bénédite werden in 34 jaar in totaal 300 buitenlandse werken voor het Musée du Luxembourg aangekocht, één derde van het totale aantal schilderijen dat in deze periode werd verworven.

2
Anoniem na 1900
Portret van de directeur van het Musée du Luxembourg Leonce Bénédite (1856-1925), na 1900
Parijs, Musée d'Orsay
Notes
1 Zie mijn artikel ‘Between patriotism and internationalism. Contemporary art at the Musée du Luxembourg in the nineteenth century’, Oxford Art Journal 27 (July 2015), pp. 227-240 (digitale versie: https://doi.org/10.1093/jhc/fhu060). Met dank aan de Ronald de Leeuw Onderzoeksbeurs 2012 van het Van Gogh Museum.
2 L. Bénédite, Le Musée du Luxembourg, Parijs 1894.
3 H. Durand-Tahier, ‘La Réoverture du Musée du Luxembourg’, La Plume. Littérature, Artistique & Sociale (1 januari 1893), pp. 17-18.